Wat is de cultuurhistorische waarde van onze kantoorgebouwen? De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed deed een 'quickscan' van de Nederlandse kantoorarchitectuur. Rozemarijn Stam kijkt aan de hand hiervan naar de waarde van kantoren op Amsterdam Sloterdijk.

Kantoorgebouwen zijn doorgaans niet de eerste cultuurhistorische schatten die in gedachten opdoemen; markante kantoorkolossen als De Bazel ofwel het huidige Stadsarchief Amsterdam daargelaten. De grijze naoorlogse kantoorpanden die op dit moment het meeste met de leegstandsproblematiek van doen hebben, lijken op het eerste gezicht niet in aanmerking te komen voor een plekje op de lijst van beschermde monumenten of überhaupt enige esthetische waardering. De omvang van de huidige problemen echter, heeft juist geleid tot meer aandacht voor de (potentiële) cultuurhistorische waarde van kantoorgebouwen. Althans, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) probeert – onder meer met pakkende taglines als ‘Zeven tinten grijs’ – die invalshoek te stimuleren, vooral bij de overheid en in de vastgoedwereld, die de kwestie nog teveel vanuit een economisch vastgoedperspectief bekijken.

Dit pleidooi resulteerde in 2013 in een zogenaamde cultuurhistorische en typologische quick scan van de Nederlandse kantoorbouw. Deze quick scan bepleit een insteek met oog voor identiteit, tijdsbeeld, schoonheid en uniciteit van de gebouwen wordt. ‘In de hele discussie over leegstand zijn met name de naoorlogse kantoren een soort vogelvrije categorie. Die vindt men niet sexy, niet aaibaar. Maar ook over die gebouwen is een buitengewoon boeiend verhaal te vertellen,’ aldus Erik Kleijn, toenmalig hoofd Gebouwd Erfgoed bij de RCE. Diverse ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving van de afgelopen decennia zijn namelijk terug te zien in de specifieke bouw van kantoorpanden. Voorbeelden zijn de verschuiving van productie- naar diensteneconomie, het platter worden van organisatiestructuren en de invloed van de energiecrisis in de jaren zeventig. Vanuit historisch oogpunt is het daarom belangrijk om in ieder geval een deel van de kantoorvoorraad te behouden, ongeacht of de gebouwen om hun architectuur en esthetiek worden gewaardeerd. Rem Koolhaas noemde het in een recent interview met de Duitse krant Der Spiegel een keuze tussen het behoud van architectuur versus dat van de geschiedenis, waarbij hij zelf voorstander is van het laatste:

‘Future generations, after all, should understand the past. To achieve this, we need to selectively preserve history — and a building can represent history.’

Deze andere invalshoek wil niet zeggen dat de RCE alle kantoorpanden probeert te behouden; van het overgrote deel van de panden is de cultuurhistorische waarde lastig te bepalen. Ze streeft er vooral naar om een extra dimensie aan de discussie toe te voegen; meer inzicht in karakteristieke kantoorconcepten en de mogelijkheden daarvan voor transformatie kan van grote waarde zijn voor de huidige opgave. De quick scan verdeelt de tweede helft van de twintigste eeuw onder in perioden van tien jaar, waarbij omschreven wordt hoe de maatschappelijke ontwikkelingen van die tijd hun weerslag hebben gehad op de kantoorbouw, hoe een typisch kantoorpand uit de verschillende perioden er uitzag en waar het werd neergezet.

Als het gaat om de specifieke architectuur van naoorlogse kantoorgebouwen, volgt de vormgeving de opeenvolging van stijlen die gelijk is aan de algemene Nederlandse architectuurgeschiedenis. Logischerwijs bestaat hét kantoorgebouw niet, maar moet er rekening gehouden worden met de verschillende tijdsbeelden die uit de grote verscheidenheid van kantoorarchitectuur spreken. Het RCE onderscheidt de volgende eerder genoemde ‘zeven tinten grijs’ in zeven tijdsvakken.

Typistenkamer in De Bazel aan de Vijzelstraat in Amsterdam. Foto: Jan van Dijk (Stadsarchief Amsterdam)

1850-1945 – Witte boordenfabrieken
De massaproductie die met de industriële revolutie gepaard gaat, vereist nieuwe manieren om overzicht te houden. Dit luidt het begin in van een almaar groeiende ploeg administratieve medewerkers, die gegroepeerd een nieuwe werkruimte betrekken: het kantoor. ‘De manier waarop men binnen de gevel de administratieve functies organiseert, doet denken aan een lopende band voor witte boorden. De medewerkers zitten in rijen achter en naast elkaar onder toezicht van de chef in grote lichte en gestapelde kantoorruimtes. De typekamer met ratelende typemachines is het archetype van deze tijd,’ aldus de RCE. (Voormalige) kantoren uit deze periode met een grote cultuurhistorische waarde zijn onder meer De Bazel in Amsterdam en de kantoorvleugel van de Van Nellefabriek in Rotterdam.

Het Groothandelsgebouw in Rotterdam, hier links naast het Centraal Station.

1945-1955 – Representatieve werkpaleizen
De wederopbouw vereist in de eerste plaats nieuwe woningen, wat een relatief laag aantal nieuw gebouwde kantoren betekent in de eerste tien jaar na de oorlog. De kantoren die wél worden neergezet – vooral voor overheidsbedrijven en bedrijven uit de financiële sector – zijn vrij rechttoe rechtaan gebouwd en stralen degelijkheid, vertrouwen en gezag uit. Het betekende het begin van het cellenkantoor, waarbij kleine werkruimte aan weerszijden van lange, smalle gangen werden geplaatst. De gebruikers van deze kantoren waren veelal ook eigenaar van het gebouw en hadden daardoor invloed op het ontwerp, wat resulteerde in een uitgesproken, representatieve en niet zelden monumentale stijl, zoals het gebouw van de Raad van Arbeid aan het Rhijnspoorplein in Amsterdam. Daartegenover stond een nieuw gebouwtype van een heel andere orde: het bedrijfsverzamelgebouw. Hierin huurden verschillende bedrijven een ruimte, wat voor een veel massalere en anonieme uitstraling zorgde. Een voorbeeld is het Groothandelsbedrijf in Rotterdam, destijds het grootste gebouw van Nederland. De jaren vijftig representeren het belang van zichtbaarheid en een onderscheidende uitstraling, wat resulteerde in kantoren in de historische stadskern, gekenmerkt door een verregaande functiemenging.

De Nederlandsche Bank, vlak voor oplevering in 1967. Foto: G.L.W. Oppenheimer (Stadsarchief Amsterdam)

1955-1965 – Glazen dozen en cellenkantoren
Economie en technologie floreren, en veroorzaken een flinke toename in het aantal kantoorbanen. Zowel het bedrijfsleven als de overheid – die bezig is met de opbouw van de verzorgingsstaat – zoeken in toenemende mate kantoorruimte voor hun personeel. Dit mondt uit in grote kantoorpanden met een zakelijke en technische uitstraling, versterkt door de intrede van glas, staal, beton en prefab onderdelen in het spectrum van bouwmaterialen. Ook werd er voor het eerst gebruik gemaakt van airconditioning en kunstlicht. De functionele kantoorarchitectuur weerspiegelde de anonieme moderniteit. ‘Het cellenkantoor sloot aan bij het cultureel bepaalde individualisme dat grote waarde hechtte aan privacy, zelfregulatie en autonomie,’ is te lezen in de quick scan. Iconen van deze periode zijn de zetel van de Nederlandsche Bank aan het Frederiksplein en het GAK-gebouw in Amsterdam. Met de opkomst van de auto verplaatsten nieuwe kantoren zich in jaren zestig steeds meer naar de rand van de stad. Goede logistieke mogelijkheden wonnen aan belang: het monofunctionele bedrijventerrein was geboren.

Interieur van het hoofdkantoor van Centraal Beheer in Apeldoorn.

1965-1975 – Kantoortuinen en grote gebaren
De maatschappij wordt minder hiërarchisch, wat in de kantoorsferen een plattere organisatiestructuur en meer inspraak van medewerkers ten gevolge heeft. Dit is terug te zien in het ontwerp van de kantoorgebouwen uit die tijd, met als meest prominente uitdrukking de open en vrij indeelbare kantoortuin. De ruimte moest laagdrempelig zijn, waarbij de grote werkvloeren of geschakelde werkruimtes de arbeidsomstandigheden, communicatie, efficiëntie en ook sociale controle zouden stimuleren. De gevel was doorgaans een grootse, monumentale compositie met grote glazen puien en betonnen of natuurstenen gevelplaten. Het voormalige Postgebouw en de Toren Overhoeks in Amsterdam stammen uit deze periode. In de jaren zeventig en tachtig bewoog de kantoorbouw zich tevens weer enigszins richting het centrum, waar locaties langs doorgaande stedelijke hoofdwegen zowel in de behoefte aan bereikbaarheid als aan binnenstedelijke functies voorzagen.

Het Atlascomplex in Amsterdam. Foto: Michiel/Skyscrapercity

1975-1985 – Humane en flexibele (verhuur)kantoren
De energiecrisis en de economische crisis hebben een vergaande invloed op de architectuur van de late jaren zeventig. Klimaatbeheersing en isolatie komen centraal te staan, wat tot innovaties als dubbel glas, mechanische ventilatie en glaswol leidt. De economische crisis zorgt voor een groeiende behoefte aan flexibiliteit als het gaat om bedrijfshuisvesting, en het verhuurkantoor (zoals Rivierstaete en het Atlascomplex in Amsterdam) wint aan populariteit. Doordat veel verschillende gebruikers zich er op hun plek moeten voelen, kiezen projectontwikkelaars voor redelijk neutrale, gestandaardiseerde ontwerpen. Dit is tevens de periode waarin verhuurkantoren worden ontdekt als beleggingsobject; als een financieel product om snel geld mee te verdienen.

Hoofdkantoor Nationale Nederlanden, Rotterdam.

1985-1995 – Corporate identity en kantoorwijken
Het gaat weer goed met de economie, en grote bedrijven maken hun sterke positie kenbaar door middel iconische kantoren. Op zichtlocaties verrijzen hoge kantoortorens met technologische hoogstandjes, met een grote rol voor glasgevels, klimaatinstallaties, zonwering en energiebeperkende constructies. Daarnaast zette de trend van verhuurkantoren door, waar de maatstaf nog altijd dertien in een dozijn was: flexibiliteit stond voorop. De jaren negentig betekenden een nieuwe verschuiving naar de rand van de stad, waar zich zogenaamde kantoorwijken vormden. Langs snelwegen verrezen naast elkaar kantoortorens; hier kwamen grote zichtbaarheid, goedkope parkeervoorzieningen en een goede bereikbaarheid samen. ’s Avonds waren deze plekken echter uitgestorven.

Interieur van het Interpolis-hoofdkantoor in Tilburg.

1995-2015 – Flexibele en virtuele kantoren
Door de snelle vooruitgang in de informatietechnologie kunnen functie en werkplek steeds meer van elkaar gescheiden worden; er is vooral oog voor de aard van de werkzaamheden. Dit is terug te zien in de verwerking van conference rooms, informele overlegruimtes en stilteplekken in de nieuwe kantoren. Daarnaast is de economie booming tot in de eerste jaren van het nieuwe millennium, en dat uit zich in spectaculaire gebouwen met een luxe, onconventionele uitstraling die een mooi visitekaartje voor het bedrijf vormen. Een kantoor hoeft niet langer alleen functioneel te zijn; er is steeds meer ruimte voor sfeer en welzijn van de werknemers. Er is tevens opnieuw een aantrekkingskracht van de binnenstad waar te nemen: bedrijven vestigen zich in toenemende mate weer in de stad – veelal rond stationslocaties. Dit laatste wees toen al op een voorzichtig einde van de heerschappij van de auto – een fenomeen dat anno 2015 definitief ten dode is opgeschreven ten gunste van het openbaar vervoer, de fiets en de benenwagen, als we sommige stadsplanners moeten geloven. In een tijd van mobiliteit, toenemende verdichting van de stad en optimaal ruimtegebruik kunnen stadsbewoners op loopafstand vrijwel alles vinden wat ze zoeken en is de auto achterhaald aan het worden. Dat is de conclusie van een handvol internationale stadsplanners in een recent artikel van The Guardian.

Het toenmalige hoofdkantoor van de Gemeentewaterleidingen, eind jaren '60. Foto: Stadsarchief Amsterdam

Sloterdijk
Rest de vraag: hoe kunnen we Amsterdam Sloterdijk in dit bredere kader inpassen? De vroegste kantoorbouw in het gebied stamt uit de late jaren zestig, toen de eerste gebouwen verrezen langs de nog jonge ringweg A10. Het voormalige Waterleidinggebouw, dat dit jaar de casus van de Week van het Lege Gebouw vormt, behoorde tot deze groep kantoren. Het gros van de kantoorpanden dat in Sloterdijk gebouwd werd is echter een kind van de jaren tachtig en negentig, als gevolg van de plannen voor het ontwikkelen van Amsterdam Teleport. Tot op zekere hoogte sluit de ontwikkeling van het gebied rond het dorp Sloterdijk aan bij de meer algemene trend. Als het gaat om de vroege ontwikkelingen van het gebied rond Sloterdijk in de jaren zestig, lijkt er sprake te zijn van pionierswerk. De bouw van kantoren langs de A10, relatief ver verwijderd van het centrum en haar binnenstedelijke functies, liep vooruit op de meer algemene trend van de jaren negentig, waarbij kantoren zich steeds meer langs snelwegen aan de rand van de stad gingen vestigen. Het feit dat de meeste kantoorpanden rond Sloterdijk uit de jaren negentig stammen is daarmee makkelijk verklaard. Gezien de aanwezigheid van een belangrijk knooppunt als Station Sloterdijk met haar talrijke openbaar vervoerverbindingen en de voorzichtige ontwikkeling van subcentra in Amsterdam in de laatste jaren, liggen er echter ook goede mogelijkheden voor het gebied om zich opnieuw op de kaart te zetten.

La Cascade, 2015. Foto: Erwin van Amstel

Als het gaat om de cultuurhistorische waarde van kantoren in Sloterdijk, springt Teleport meteen in het oog. Teleport was de toekomstvisie van Amsterdam als moderne informaticastad, en de gemeente deed dan ook forse investeringen om deze visie tot werkelijkheid te maken. Dit resulteerde in een ondergrondse infrastructuur voorzien van de nieuwste technologische hoogstandjes.. Ironisch gezien bezegelden de eerder genoemde ontwikkeling omtrent de flexibilisering van werkplekken en de loskoppeling van functie en werkplek die zich vanaf de jaren negentig ontvouwt als gevolg van de technologische vooruitgang waar Teleport hoog op inzette, ook het einde van Teleport als hoogwaardig vestigingslocatie voor informaticabedrijven. Hoewel de wens van de gemeente in die zin dus geen werkelijkheid is geworden, spreekt uit het futuristische beeld dat uit de plannen gevormd kan worden wel een duidelijke, moderne tijdgeest van de jaren tachtig. Hoewel – of misschien juist omdat – de naam Teleport definitief is losgelaten door de Gemeente Amsterdam, is die tijdgeest het waardig om herinnerd te worden.

Tot op heden lijkt de cultuurhistorische waarde van de kantoren in het gebied Sloterdijk nog niet zozeer in acht genomen te worden. Je hoeft alleen maar te kijken naar het Waterleidinggebouw ofwel La Cascade, waar De Week van het Lege Gebouw zich begin juni over zal buigen. Het gebouw, dat oorspronkelijk met haar geometrische gevel voorzien van vele glazen puien goed in de jaren zestigstijl te passen is, is inmiddels onherkenbaar verbouwd. De aannemer verantwoordelijk voor de verbouwing zegt hierover lichtelijk trots:

‘De buitengevels en binnenmuren van La Cascade zijn weggehaald. Alleen de betonvloeren en –zuilen bleven overeind. Daarmee is vervolgens een nieuw kantoor neergezet, dat in niets meer doet denken aan het voormalige pand uit de jaren zestig.’

Een andere manier om het te bekijken: eeuwig zonde – in architectuurhistorisch opzicht was het Waterleidinggebouw een goede kandidaat voor behoud en herwaardering. Het uitblijven van een erfgoedstatus voor panden in het gebied geeft natuurlijk veel mogelijkheden voor potentiële transformaties en is in die zin als een voordeel te zien – maar dat betekent niet dat de geschiedenis van een gebouw of in dit geval gebied zomaar overboord gegooid hoeft te worden. De uitdaging die voor ons ligt is dan ook om het gebied Sloterdijk te herwaarderen en niet alleen te zien wat het niet heeft waar kunnen maken. Het karakter en aanzicht van Sloterdijk zal in de komende jaren radicaal veranderen, maar een selectieve herinnering van elementen van het ambitieuze verleden kunnen een eigenzinnige toekomst van het gebied historische houvast geven.

Rozemarijn Stam is masterstudent Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Ze studeert af op leegstand in Amsterdam vanaf 1965.

 

Coverfoto: Provinciehuis Den Bosch (via ikhouvandenbosch.com)


Deel deze pagina Deel op Facebook Deel op Twitter